Schaarste en rechtvaardigheid
Het principe van de marktwerking — binnen een markt ontstaat een evenwicht
tussen kopers en verkopers door prijsconcurrentie — is in westerse
maatschappijen leidinggevend. Dit lijkt het juiste principe om tot welvaart
te komen. Het is echter geen garantie voor welzijn, en zeker niet voor
morele rechtvaardigheid.
Het principe van de marktwerking toepassen op zaken die niet een volkomen
vrije markt betreffen, leidt tot onrechtvaardigheid. De marktwerking op
andere zaken toepassen dan goederen en diensten leidt tot onmenswaardig
gedrag. Een voorbeeld is de toepassing op mensen. Bij slavernij worden
mensen als materiële producten gezien. In neoliberale fabrieken en
ondernemingen worden mensen als kostenpost gezien.
De arm-rijk discriminatie is onder andere tot het principe van de
marktwerking te herleiden, evenals bijvoorbeeld de misstanden in medische
zorg of het niet voor iedereen toegankelijk maken van basisvoorzieningen.
Door geld als een schaars goed te zien is een financiële markt ontstaan,
waarin niet alleen geld verhandeld kan worden, maar waar ook ongelimiteerd
producten verzonnen kunnen worden die geen bijdrage leveren aan de
maatschappelijke koopkracht of het maatschappelijke welzijn.
Een radicale en onverantwoorde fout die klassieke economen maken is: geld
als een schaars goed zien. Daarmee wordt aan de essentie van geld
voorbijgegaan. Geld kun je niet kopen of verkopen. Een briefje van vijftig
euro is praktisch niets waard aan papier en drukkosten. Geld is geen
behoeftebevrediger, geld is een middel om het ruilen van producten en
diensten (behoeftebevredigers) te vergemakkelijken. Geld is totaal iets
anders dan een gewone behoeftebevrediger, het is een uitgestelde
behoeftebevrediger. Helaas is ‘de gewone burger’ in de gedachtegang van de
meeste (klassieke) economen meegegaan. De behoefte aan geld wordt als
‘normaal’ gezien. Voor veel mensen is die behoefte onstilbaar geworden. Dit
wordt versterkt doordat aan mensen met veel geld ook veel macht toegekend
wordt door de gewone burger. Daardoor ontstaan scheve maatschappelijke
verhoudingen en wordt het onderscheid tussen armen en rijken versterkt.
Geld is geen schaars goed. Het kan tegenwoordig praktisch zonder kosten met
één druk op een knop in een digitaal systeem bijgemaakt worden.
Een andere foute gedachte — althans in moreel opzicht — is dat niet alleen
met geld, maar ook op geld winst gemaakt kan worden. Alleen al het bezit
van geld kan mensen nóg rijker maken. Ze hoeven daar niets voor te doen.
Rechtvaardig is als iemand zichzelf handhaaft. Niet rechtvaardig is als dit
ten koste van iemand anders of van anderen gaat. Die anderen zijn ook de
toekomstige generaties. Waar gaat het om. In mijn (vorige) boeken heb ik
proberen duidelijk te maken dat zelfhandhaving bestaat uit het bevredigen
van behoeften. Daarvoor heb je behoeftebevredigers nodig. Verder kun je behoeften
indelen naar de ontwikkelingsfase waarin ze voor het eerst in de
geschiedenis bestonden. Die fasen — eerste evolutieniveau, tweede
evolutieniveau, enzovoort — heb ik ook wel dimensies genoemd: eerste
dimensie, tweede dimensie… Sommige behoeftebevredigers, die van de eerste
twee dimensies, moeten, tenminste tot op zekere hoogte, bevredigd worden.
Ze zijn noodzakelijk – het zijn nood-zaken –, wil je als mens tot je recht komen. Die behoeften noem
ik basisbehoeften. Andere, zoals de behoefte aan de zelfontplooiing (derde dimensie; zin-zaken)) kunnen pas bevredigd worden als de basisbehoeften tot op zekere hoogte bevredigd zijn. De basisbehoeften zijn van fysieke aard (eerste
dimensie) of zijn nodig om in leven te blijven, ze zijn dan onder andere
van sociale aard (tweede dimensie). Het gaat van dagelijks iets te eten
hebben tot het hebben van een levenspartner en een kring van bekenden, en
alles daartussen. Een behoeftebevrediger die nodig is om een basisbehoefte
te bevredigen noem ik een basisvoorziening of een nood-zaak.
In mijn boek ‘Menswaardige maatschappij” heb ik een Gulden Regel
geformuleerd:
-
Respecteer en ondersteun de basisbehoeften van anderen en draag bij
aan de totstandkoming respectievelijk handhaving van een
maatschappij en een wereldorde waarin iedereen in zijn
basisbehoeften kan voorzien.
Dit is een morele ‘opdracht’ waaraan elk menselijk gedrag zou moeten voldoen wil het ‘goed’ zijn, zowel op individueel (micro) als op collectief (macro) niveau (overheid). Het zal duidelijk zijn dat deze regel regelmatig met voeten getreden wordt. Er wordt dan ‘fout’ of onrechtvaardig gehandeld. In een maatschappij waarin de Gulden Rregel als uitgangspunt wordt genomen, heeft
iedereen recht op de bevrediging van zijn of haar basisbehoeften (basisrecht).
Sommige basisbehoeften kunnen slechts bevredigd worden door het gebruik
maken (consumeren) van iets dat slechts in een beperkte hoeveelheid
en tijdelijk aanwezig is. Dit ‘iets’ is dan ‘schaars’ en noodzaakt tot een ‘eerlijke’
(rechtvaardige) verdeling, anders is het niet respectvol voor de
basisbehoeften van anderen. Als dit ‘iets’ verkoopbaar en koopbaar is, noem
ik het een ‘product’: een grondstof, een gemaakt ding of een dienst. Om de
producten beschikbaar te stellen voor kopers wordt gebruik gemaakt van
markten. Een vrije markt stelt iedereen in staat om de producten te kopen.
Veel markten zijn echter niet voor iedereen vrij toegankelijk, en voor
zover dit wel het geval is beschikt niet iedereen over voldoende geld om te
kopen wat hij of zij nodig heeft voor de bevrediging van de basisbehoeften.
Het is dus onvoldoende om de beschikbaarstelling van
producten-voor-de-basisvoorziening over te laten aan marktmechanismen. Er
is meer nodig. Dit ‘meer’ moet geregeld worden. In een democratie is het de
overheid die daarvoor de aangewezen instantie is. In een menswaardige
maatschappij hebben de burgers de zorg voor het beschikbaar zijn van de
basisvoorzieningen-voor-iedereen gedelegeerd aan ‘hun overheid’. Als de
overheid zorgt voor een basisinkomen voor iedereen, kan elke burger op de
vrije markt zelf zijn basisvoorzieningen kopen. Voor zover dat niet het
geval is gaat het om collectieve voorzieningen waarvan elke burger profijt
heeft (wegen, dijken, leger, politie, onderwijs, belastingdienst…).
|