Herman Hümmels
Home

Moraal


Je kunt economie niet los zien van een moraal. Cultuur en moraal zijn termen die dicht bij elkaar liggen. ‘Cultuur’ kun je samenvatten als: “zo doen wij dat”. Het gaat dan om algemeen aanvaard gedrag binnen een gemeenschap. Een moraal voegt daaraan toe: “en dat is goed”. Waarbij “goed” iets anders is dan “juist”. Iets ‘juist doen’ wil niet zeggen dat het ook goed is om te doen.

Gebruik maken van financiële producten kan de juiste manier zijn om rijk te worden, maar dat wil niet zeggen dat het ook goed is om te doen. Op grond waarvan is iets ‘goed’? Wie of wat maakt uit of iets ‘goed’ is om te doen?

Mensen die een religie aanhangen hebben het makkelijk. Zij gaan er vanuit dat er een opperwezen is dat voorschrijft hoe je goed leeft. Vaak zijn die voorschriften vastgelegd in een heilig boek. Zo’n boek wordt dan door de machthebbers (geestelijk leiders) uitgelegd. Vaak maken ze misbruik van hun machtspositie.
Ik ga van een ander grondprincipe uit. Ik ga er van uit dat we niets zeker weten, en dat ik zelfs dat niet zeker weet. Het enige dat er voor mij overblijft is dat ik keuzes maak. De fundamentele keuze die ik steeds weer opnieuw maak is dat alles een andere kant heeft. Daarbij ga ik uit van een denkmodel dat ik ‘dialectiek’ noem. In mijn denkmodel ben je op jezelf teruggeworpen, sta je er alleen voor. Maar dan breng je het niet ver. Daarom is altijd samenwerking nodig. Dit houdt in dat ik probeer tegenstellingen bij elkaar te brengen, in elkaar op laat gaan, via een dialectische spanningsreductie. Tegengestelde belangen hebben ook altijd een gezamenlijk belang. Het is beter samen te werken dan ruzie te maken. Water in de wijn is beter dan je gelijk halen. Fundamentalisme is fout en betekent stilstand, bevriezing. Voortdurende dynamiek is goed, is in overeenstemming met de natuurlijke gang van zaken. Dit maakt vooruitgang mogelijk, verbetering.

Sinds de Franse Revolutie zijn een drietal begrippen steeds meer op de voorgrond gekomen: vrijheid, gelijkheid en broederschap. Vrijheid is in westerse landen verder uitgewerkt tot een fundamentalistisch neoliberalisme, waardoor het geloof in vrije markten, privatisering, globalisering en managementtechnieken heilig zijn. Gelijkheid werd uitgewerkt in het communisme. Iedereen is gelijk aan iedereen (maar sommigen waren in de praktijk gelijker dan anderen.) Aan broederschap werd door geen van beide stromingen aandacht geschonken. Geen van beide geloven bleken tot de gewenste heilstaat te leiden. In mijn boek ‘Menswaardige maatschappij’ heb ik mij voorstander verklaart van een dynamische maatschappij op grond van een dialectiek-model, uitmondend in een betere maatschappij: de ‘bandbreedtemaatschappij’ (die acheraf enigszins past bij het donut-model van Kate Raworth). De landelijke overheid heeft daarbij een belangrijkere rol dan door het neoliberalisme wordt gepredikt en wordt de alleenmacht van de overheid en de eenheidsworst onder de burgers (communisme) afgewezen. De overheid is in de bandbreedtemaatschappij kaderstellend en bewaker van het overschrijden van de democratisch vastgestelde grenzen. Het (morele) handelen van zowel de burgers als de overheid wordt afgemeten aan de Gulden Regel:
  • Respecteer en ondersteun de basisbehoeften van anderen en draag bij aan de totstandkoming respectievelijk handhaving van een maatschappij en een wereldorde waarin iedereen in zijn basisbehoeften kan voorzien.

Dit houdt onder andere in dat de privatiseringsgolf wordt teruggedraaid: de overheid heeft als taak te zorgen voor de basisvoorzieningen, waaronder een conditieloos basisinkomen en regulering van de markten voor zover de beschikbaarheid van de basisvoorzieningen-voor-iedereen in gevaar komt. Basisvoorzieningen betreffen nood-zaken (in tegenstelling tot zin-zaken.) Voor zover het gevaar op het niet beschikbaar zijn van nood-zaken niet aanwezig is, bevordert de overheid de vrijheid-van-handelen (marktwerking) en de onbelemmerde concurrentie, voor zover dit niet in strijd is met de mensenrechten. Monopolies en machtsconcentraties worden als ‘fout’ beschouwd. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen goede en foute discriminatie: niet iedereen is gelijk (het gaat om gelijkwaardigheid en niet om gelijkheid). Verschil is prima, tenzij wettelijke kaders worden overschreden of mensen niet in hun waardigheid worden gelaten. Fout discrimineren is mensen anders behandelen op grond van het bezit van een groepskenmerk. Goed discrimineren is iemand waarderen op grond van zijn uniekheid. Fout discrimineren dient strafbaar te zijn, waar mogelijk wordt aan preventie gedaan. Foute discriminatie is vaak het gevolg van onwetendheid, onbekendheid. Competitie is goed, samenwerking is beter (polderen). Tegenstellingen worden bij voorkeur opgelost via het model van de dialectische spanningsreductie, waarbij elk van de polen recht wordt gedaan. (Ik ben me ervan bewust dat ik, in termen van Kate Raworth's donut, slechts iets zeg over het sociaal fundament – de onderste lijn van mijn bandbreedtemodel–, en niet over het eco-plafond – de bovenste lijn –.)

Goed en fout zijn moeilijke begrippen. Wat jij goed vindt vind ik misschien fout. Om chaos te voorkomen hebben landelijke gemeenschappen een overheid ingesteld om zowel ordenend bezig te zijn als om de orde te handhaven. Het bandbreedtemodel is een democratie, in een democratie delegeren de burgers de benodigde bevoegdheden aan hun overheid en onderwerpen zich aan het resultaat (wetgeving, aanwijzingen). De bandbreedtemaatschappij die ik voorsta gaat daarbij uit van de Gulden Regel. Als je het met dit morele uitgangspunt eens bent, dan geeft deze regel aanwijzingen voor het gedrag van de burgers én van de overheid. Het geeft sturing op zowel het micro- als op het macroniveau.
Democratie houdt in dat iedereen gebonden is aan de wetten en aanwijzingen van de overheid. Daarbij: de regering houdt zich aan de door de volksvertegenwoordiging vastgestelde wetgeving. De macht om de benodigde regels op te stellen is aan de volksvertegenwoordiging gedelegeerd, de macht om de regels te handhaven en aanwijzingen te geven is in handen van de regering. Motto: “We doen het samen”.

Het bandbreedte basisprincipe is zowel in strijd met het neoliberalisme (zoals het Amerikaanse model, libertarisme) als met het communisme (zoals het Chinese model). Het is een synthese van beide. De vrijheid van het liberalisme is aan banden gelegd door een kaderstellende overheid (in de vorm van bandbreedtes: regels, wetten). Het communistisch machtsprincipe en het uitgangspunt van een gemeenschapscultuur (0.a. de planeconomie) zijn aan banden gelegd door de individuele keuzes van de burgers (democratie) en door de beperkte taak van de overheid (alleen zorgend voor de basisvoorzieningen, de nood-zaken). Dit houdt in dat de voorziening in andere behoeften dan de nood-zaken (de zin-zaken) aan de burgers wordt overgelaten, tenzij dit de vrijheid en privacy van andere burgers in weg zit (fatsoen, menswaardigheid, mensenrechten).
Voor zover het om economie gaat heeft de overheid een regulerende taak als de basisvoorzieningen in het gedrang komen. Voor zover de ruimte dit toelaat is er een open en vrije markteconomie. De spanning tussen gemeenschappelijkheid en individuele vrijheid zorgt voor een dynamische samenwerking op alle maatschappelijke niveaus. Samenwerking is een uitwerking van broederschap, ontferming, ontarming.

Fout is het overschrijden van de maatschappelijke kaders. Overschrijden van kaders wordt in de bandbreedtemaatschappij gezien als ‘oneigenlijk’, dit wil zeggen: niet in overeenstemming met de bedoeling. Het doel van de kaders is: ordening aanbrengen, orde kunnen regelen, chaos vermijden.
Oneigenlijkheid toepassen is onrechtvaardig. Rechtvaardig is: jezelf handhaven. Oneigenlijk is: jezelf handhaven ten koste van anderen, of ten koste van de natuur waar we een onderdeel van zijn. Dit is niet de bedoeling van het-jezelf-handhaven.
Voor de economie geldt: oneigenlijk gebruik van schaarse goederen wordt, evenals het overtreden van regels en wetten, gezien als ‘fout’. Oneigenlijk gebruik is onrechtvaardig, omdat dit ten koste van anderen gaat, ten koste van toekomstige generaties, of ten koste van Het Grote Geheel (de natuur).

Als een werkgever een deel van de opbrengst in eigen zak steekt, is dat een vorm van oneigenlijkheid, want het is de bedoeling van de werknemer om waarde te creëren. De werkgever doet dan geen recht aan de werknemer. Een werknemer levert inspanning ten behoeve van zichzelf en/of ten behoeve van iets waarvoor hij gekozen heeft. Hij spant zich niet in zonder reden in voor iemand anders. Waarom zou hij? Een werknemer geeft dus niet vrijwillig zomaar een deel van de waarde, die hij toevoegt tijdens een productieproces, aan een werkgever.
Ook al neemt de werkgever één cent te veel, dan is die ene cent ‘oneigenlijke in bezit neming’. Dit is onrechtmatig, oneerlijk: een vorm van stelen. Crimineel.

Het maakt niet uit of het nu gaat om het inpikken van een deel van een waardetoevoeging (arbeidsresultaat) of om het vragen van een te hoge rente op een lening, fout is fout. In de neoliberale praktijk echter is teveel vragen goed, precies het omgekeerde van wat in een bandbreedtemaatschappij wordt nagestreefd. In een neoliberale maatschappij geldt: hoe meer winst je maakt hoe beter. De ander heeft immers de vrijheid om nee te zeggen tegen een transactie? “Iedereen moet maar voor zichzelf opkomen!” Deze praktijk, dit neoliberale systeem, is de oorzaak van het verschil tussen arm en rijk. De sterken winnen, de anderen doen er niet toe. Je vergeet dan dat alles een andere kant heeft. Het neoliberalisme is een fout systeem doordat het aan de vrijheid-van-handelen geen beperkingen oplegt als het gaat om geld verdienen ten koste van anderen.

Wil dit zeggen dat er geen inkomensverschillen mogen zijn? In een rechtvaardige (goede) maatschappij gaat het om de inspanning die je levert om je eigen behoeften te bevredigen. Die behoeften zijn persoonsgebonden en kunnen verschillen. Bovendien zijn ze maatschappijgebonden: de burgers die in een bepaalde maatschappij leven kunnen andere behoeften ontwikkeld hebben dan die uit andere maatschappijen. Wat als basisbehoefte beschouwd wordt is in een bandbreedtemaatschappij een onderwerp van democratische besluitvorming. Op macroniveau is het pakket basisvoorzieningen afhankelijk van wat als een menswaardig bestaan beschouwd wordt. Maar het staat iedereen op microniveau vrij om de hoeveelheid inspanning die hij zelf wil leveren te bepalen (om een aanvulling op zijn basisloon te verdienen). In een evenwichtige bandbreedtemaatschappij is het basisinkomen voldoende om van te leven. Het is laag genoeg om te stimuleren dat diegenen die dat kunnen de nodige arbeid gaan leveren. Die arbeid is nodig om de eigen basisbehoeften en die van anderen te bevredigen. De aanvulling op het eigen basisinkomen kan ontstaan door werk met een (hoger) salaris. De salarissen zijn onderwerp van de onderhandeling tussen de betrokkenen en zijn onderworpen aan het marktmechanisme. Daardoor is het mogelijk dat de één rijker wordt dan de ander. Daar is niets mis mee, zolang het maar gaat om daadwerkelijk geleverde arbeid en niet om speculatie in financiële producten.

Geld uitlenen is een financieel product. Is geld uitlenen slecht? In de zin van fout gedrag? Dat ook weer niet. Het gaat erom hoe je aan dat geld bent gekomen. En het gaat om eigenlijkheid, om de bedoeling die je met het uitlenen hebt. Die intentie kan fout zijn.
Zoals gezegd: we leven in een fout neoliberaal systeem. Daarbij draait geld uitlenen om zo veel mogelijk winst maken. Het enige wat mogelijk is om tot verbetering te komen, is dit systeem te veranderen. Dat is een activiteit op macroniveau. Daar hebben we vanuit het microniveau geen greep op. Het enige wat we kunnen doen is af en toe op de juiste politieke partij stemmen bij de verkiezing van een volksvertegenwoordiger. Daaraan ten grondslag ligt het wakkerschudden van de publieke opinie (door informatie, acties en experimenten). Een stap in de goede richting zou kunnen zijn: aanvulling van de volksvertegenwoordiging met een vorm van directe democratie en gericht gebruik van nieuwe technologieën.
Het gaat uiteindelijk om de ordening die aan onze maatschappelijke orde voorafgaat. We moeten als individu in de bestaande ordening mee marcheren. Dit houdt in dat je geen dief van eigen portemonnee hoeft te zijn. Wel kun je, als je geld spaart of belegt, een goede keuze maken. Je kunt het geld ‘bedoelen’. Blijft de vraag wat je nog meer kunt doen om het systeem menswaardiger te maken. Dit is op de eerste plaats een morele kwestie. Een kwestie van persoonlijke keuze dus. Die dan wel op de een of andere manier gebundeld moet worden,naar een macroniveau getild moet worden.


Home   Voor reacties: Prikbord Economie