Geld creëren
In het verhaaltje van de Griekse mop (zie het Stukje ‘Geld’) bracht de
toerist geld in omloop door aan de hotelier 100 euro te lenen. Tot dat
moment was dat geld niet in het dorp. De toerist speelde de rol van bank,
want banken kunnen door geld uit te lenen nieuw geld creëren. Dit is een groot
verschil met de rol die geld vroeger speelde.
Vroeger was geld een tussenruilmiddel: het ontstond doordat iemand een inspanning leverde waardoor iets ontstond dat iemand anders wilde hebben. Als een boer grond wilde omploegen had hij een ploeg nodig. Zo’n ploeg ontstond doordat iemand hem maakte, doordat hij een
toegevoegdewaarde leverde. De boer betaalde met geld dat hij verdiend had
door op het land inspanningen te verrichten en geoogst voedsel te verkopen.
In de loop van de tijd ontstond er steeds meer geld doordat mensen
inspanningen leverden en door het verdiende geld niet uitsluitend te
gebruiken voor de eigen consumptie. Een deel van het geld werd gespaard
voor later gebruik.
De goudsmid die voor meer goud dan hij in zijn bezit had certificaten
uitschreef, creëerde koopkracht waar geen inspanning aan voorafgegaan was,
omdat de mensen in de waarde van de certificaten geloofden: ze geloofden
dat ze naar believen de certificaten konden inruilen voor goud of munten.
Waarom geloofden de mensen dit? Op de eerste plaats omdat ze goed
doorhadden wie betrouwbaar was en wie niet. En de goudsmeden wisten dat de
mensen dit wisten.
De betrouwbare goudsmeden wisten hun concurrentiepositie te verbeteren, de
anderen kregen steeds minder klanten. Door de betrouwbaarheid bleek het
systeem te werken, want als je een certificaat wilde inruilen voor munten,
dan kreeg je bij de betrouwbare goudsmeden altijd munten terug met de waarde die ook op het certificaat stond.
Maar betrouwbaarheid alleen is niet voldoende om een systeem in stand te houden. Er lag een behoefte aan ten grondslag: de behoefte aan… Ja, aan wat eigenlijk? Het antwoord: aan goud, aan munten, is te makkelijk. Welke behoefte lag eraan ten grondslag? Welke menselijke behoefte ligt
er aan lening-gedrag ten grondslag? Voor veel mensen is dat ‘nood’. Nood aan
eerste levensbehoeften. Als je niets te eten hebt ga je bedelen of je
vraagt een buurman of hij iets over heeft om het later terug te geven. Maar
er waren ook ondernemende mensen die kansen zagen om iets te produceren. En
om dat te kunnen moet je investeren. Naast de inspanning die je moet
leveren (arbeid), moet je materialen kopen om er een verkoopbaar product
van te maken. Als je het geld daarvoor niet opgespaard hebt, moet je het
lenen. Dat is nog steeds zo. Tegenwoordig maak je een businessplan en je gaat
daarmee naar een bank. Als de bank gelooft in de succesvolle uitvoering van
je plan krijg je het geld overgeschreven op je bankrekening. Voor het risico dat de bank loopt en de winst die ze wil maken wordt rente berekend.
Je moet dus meer terugbetalen dan je gekregen hebt. Lenen kost geld.
De reden waarom mensen geld lenen is uiteindelijk de behoefte aan
zelfhandhaving. De enige manier om die behoefte te bevredigen is door het
leveren van een inspanning. Alleen door inspanningen te leveren kunnen
mensen en andere levende wezens de entropie tijdelijk de baas, alleen door
inspanningen kunnen ze zichzelf in leven houden. We noemen de inspanning
die mensen leveren, als het om het om maken van verkoopbare producten of
diensten gaat: arbeid. Zonder arbeid geen voortbestaan. Als het om iemand
gaat die tijdelijk of permanent niet voor zichzelf kan zorgen is
ontfermd-worden-door-anderen (solidariteit) menswaardig. Door het slim aan
te pakken, onder andere door geld te lenen, kunnen behoeftebevredigers ook
geproduceerd worden als daartoe de benodigde grondstoffen of halffabrikaten
niet voorhanden zijn. Door geld te lenen en dit te investeren kunnen
goederen geproduceerd worden zonder van tevoren te sparen. Dit sparen is
door anderen gedaan die het geld, via een bank, uitgeleend hebben. Lenen
is dus een soort schuldbekentenis. Je hebt schuld bij degene die spaart.
Geld lenen bevordert de welvaart, want er kan meer geproduceerd worden. Je
zou kunnen zeggen: mensen die geld over hebben omdat ze het niet voor de
eigen consumptie gebruiken, helpen degenen die inspanningen willen leveren
maar nog geen geld genoeg hebben om de benodigde materialen en
gereedschappen te kopen. De banken doen daarbij goed werk omdat ze ervoor
zorgen dat het geld gespaard kan worden en terecht komt bij degenen die
daar behoefte aan hebben. Er zit echter een addertje onder het gras. Dat
addertje is de commercie. Achter de commercie zitten de aandeelhouders en
de neoliberale opvatting dat het goed is om de vrije markt zijn gang te laten gaan en de overheid een zo gering mogelijke rol te laten spelen. Neoliberale overheden laten de banken hun gang gaan, vaak gecoördineerd door centrale banken die enige ordening in de geldstromen aanbrengen en het gedrag van individuele banken aan regels binden. De centrale banken bepalen niet alleen hoeveel muntgeld er in omloop gebracht wordt, maar ook de verhouding tussen het geld dat een bank minimaal ‘in kas’ moet hebben en maximaal mag uitgeven aan leningen. Het laatste bedrag is aanmerkelijk hoger dan het eerste. Het geld dat een bank meer uitleent dan aan
spaargeld ingelegd is noem ik virtueel geld: het bestaat niet echt, het
is niet ontstaan door arbeid. Het zijn slechts getalletjes op de
rekeningen van de banken, maar het verhoogt wel de koopkracht van degene die het geld
leent. Virtueel geld wordt tijdelijk toegevoegd aan de totale hoeveelheid geld (koopkracht) dat in omloop is. Sommigen noemen het ‘schuldgeld’, omdat het ontstaat door een schuld bij de bank. Vroeger bepaalde de vorst de hoeveelheid geld, tegenwoordig zijn het de banken. Steeds meer is de macht van de vorst ogenschijnlijk overgenomen door de banken. De banken zijn echter slechts tussenpersonen. In werkelijkheid zijn de schuldeisers: de bezitters van
veel geld, de rijken, met name het grootkapitaal. Economen noemen het toevoegen van nieuw geld: geldscheppen. De banken
hebben een geldscheppende functie.
De geldscheppende functie is een geweldig instrument om welzijn te sturen.
In tijden van werkloosheid kan meer geld beschikbaar gesteld worden aan
degenen die te weinig hebben, bijvoorbeeld aan ondernemers. Renteverlaging
is een ander middel. In tijden van arbeidskrapte kan precies het
tegenovergestelde gedaan worden. Doordat de banken commerciële bedrijven
zijn gebeurt echter precies het tegenovergestelde. Werkloosheid ontstaat
door overproductie (In onze westerse neoliberale maatschappijen zijn ook
andere oorzaken mogelijk.) Banken zijn dan bang dat nog meer productie tot
nog meer werkloosheid leidt en lenen minder uit of verhogen de rente.
Gevolg: conjuncturele golfbewegingen.
|