Herman Hümmels
Home

Rente


Zelfhandhaving is behoeftebevrediging. De behoeften die tot de laagste categorie van mijn evolutiemodel behoren zijn het sterkst. Ze vormen het fundament voor de hogere behoeften. Die laagste behoeften kun je samenvatten als de behoefte aan zekerheid. Dan volgt de behoefte aan veiligheid en pas daarna komt de behoefte aan eigenheid aan bod.
De behoefte aan zekerheid mondt uit in de behoefte aan controle, het kunnen beheersen van wat er in je omgeving gebeurt. Macht. Over mensen kun je de baas spelen als je veel geld hebt, want voor geld krijg je veel dingen voor elkaar, kun je wat jij goed vindt doordrukken. Of je het daarbij nu bij het rechte eind hebt of niet maakt (voor-jou) niet uit. Iemand die veel geld bezit zal dit machtsmiddel als zelfbeschikkingsrecht met hand en tand verdedigen. Dit is een natuurlijke neiging die afgeremd kan worden door regels die door een gemeenschap (maatschappij, overheid, cultuur, moraal, fatsoen) worden opgelegd, of door een geloof in een religieuze opvatting (die een hogere macht voorstelt). Sociale controle is essentieel.

De banken, en verdekt opgesteld achter hen hun aandeelhouders, hebben zich in een steeds machtiger positie gemanoeuvreerd, inclusief de handelwijze van het bepalen wie geld uitgeleend krijgt en wie niet. Op zich is dit een recht dat iedereen heeft: iedereen kan iets dat van hem of haar is uitlenen aan iemand anders. Bij banken spelen daarbij vooral commerciële overwegingen een rol. Anders gezegd: het eigenbelang (van de aandeelhouders) viert hoogtij. Diegenen die vinden dat dit prima is bevinden zich in een hedendaags westers systeem op de goede plek. Ik vind het fout. Als jij ook vindt dat de zeggenschap over het uitlenen van geld een corrupt systeem is, dan kun je feitelijk toch niet veel anders dan in dit systeem meelopen. Het zou een gevecht worden van David tegen Goliath. Toch zou het goed zijn om dit gevecht aan te gaan…

Wat is de zwakke plek van de machthebbers? Dat is hun numerieke minderheid. Machthebbers zijn van ‘de massa’ afhankelijk. Als het om de banken gaat: ze zijn afhankelijk van lening-vragers (credietvragers) om hun leningen te slijten. Daarbij is de massa bepalend. Hoe krijg je een grote groep mensen in beweging? Ik kan één ding bedenken, en dat is kennis. Hoe meer mensen het spel dat gespeeld wordt dóór hebben, hoe groter de kans is dat een fundamentele systeemwijziging afgedwongen wordt. Een mogelijkheid die ik zelf heb is Stukjes schrijven en proberen uit te leggen maar we mee bezig zijn…

De kern van het foute systeem is: het stelt de machthebbers in de gelegenheid om steeds meer macht te verwerven. Ze doen dit door steeds meer eigendommen (geld) te verzamelen. Dit verzamelen wordt gefaciliteerd door de banken die via financiële producten het verzamelen vergemakkelijken. De kern van die producten is dat ze meer geld terugvragen dan ze geven. Daar hebben economen een woord voor: rente. Door rente te eisen in een ruilactie krijgen de gebruikers van deze financiële producten steeds meer geld, en dus steeds meer macht.
Eigenlijk wordt bij deze financiële producten misbruik gemaakt van tijd. Dit begint bij de activiteit van een handelaar. Een handelaar heeft tijdelijk iets in eigendom. Hij verkoopt het voor méér geld dan de inkoop kostte. Dit vergt arbeid. Arbeid verhoogt de prijs van een product. Dat is een goed systeem. Het wordt een fout systeem als iemand bij de verkoop meer geld vraagt dan hij er redelijkerwijs aan arbeid in gestoken heeft. Arbeid verhoogt de waarde van een behoeftebevrediger. De bezitter heeft macht, want hij bepaalt of hij al of niet iets verkoopt. Als een eigenaar méér vraagt dan redelijker wijs rechtvaardig is, maakt hij misbruik van zijn machtspositie als de koper geen keus heeft. De verkoper bevindt zich altijd in een machtspositie als zijn behoeftebevrediger een schaars goed is. Dan kan hij net zo veel vragen als hij wil, totdat er nog maar één gegadigde over is.

Het gaat bij de verkoop van behoeftebevredigers vaak om geproduceerde goederen of diensten. Die productie vindt plaats door arbeid. De prijs van zo'n product is dan afhankelijk van de arbeid die nodig was voor de productie. De functie van arbeid komt het meest extreem tot uiting bij banken die een financieel product verhandelen dat alleen bestemd is om meer geld te verdienen dan voor het eigen voortbestaan van de bank nodig is. Soms speelt speculatie een rol. Dat is bijna altijd het geval als rente gevraagd wordt op het geld dat tijdelijk uitgeleend wordt. Dit tijdelijk uitlenen kan het welzijn bevorderen als er behoeftebevredigers mee geproduceerd worden. Door die producten voor een redelijke prijs te verkopen kan het geleende geld terugbetaald worden. Maar als dit terugbetalen niet gebeurt moet rente op rente betaald worden waardoor de schuld oploopt. Een lening van 100 euro tegen 10% rente per jaar kost na 10 jaar 336 euro om hem af te lossen. Dat is 236 euro bijna pure winst waarvoor de bank geen arbeid heeft verricht. Zo wordt alleen door het ‘bezit’ van geld het vermogen van de geldbezitter vergroot, zo wordt zijn macht versterkt. Dit is vooral funest voor de overheden die de neiging hebben om hun begrotingstekorten via staatsleningen op te lossen. Op deze manier glijden steeds grotere hoeveelheden geld in de zakken van de rijken. Het begon bij de goudsmid.
###
In de negentiende eeuw werd het principe van de goudsmid, het vragen van ‘rente’, op grote schaal toegepast door de fabrikanten: zij eigenden zich de producten toe die in de fabrieken geproduceerd werden. Bij winst en rente gaat het om meer eisen dan je toekomt. Alleen voor de arbeid die je verricht is het rechtvaardig om daar geld voor te vragen. De arbeiders die de toegevoegde waarde leverden ontvingen weliswaar een uurloon, maar dit was lager dan hun bijdrage aan de koopwaarde. De kostprijs van arbeid werd zó vastgesteld dat het nog net aantrekkelijk was om in dienst te treden. De arbeider was voor zijn inkomen afhankelijk van de fabrikant. De fabrikant bevond zich in een machtspositie en maakte daar misbruik van. De fabrikant nam weliswaar enig risico, want het was niet altijd zeker of hij de producten wel zou kunnen verkopen, maar de vergoeding die hij voor het risicolopen vroeg stond in geen verhouding met het werkelijke risico dat hij liep. De ‘prijs’ die hij voor zijn ‘arbeid’ vroeg stond in geen verhouding met het deel van de opbrengst dat hij aan het uurloon van zijn arbeiders uitgaf. Ik beschouw dit als een vorm van diefstal.
De gedachte dat de arbeiders vrij waren om in dienst te treden gaat niet op. Ze waren niet vrij. De enige andere keuze die ze hadden was geen inkomen hebben. Het aantal mensen dat geen of nauwelijks inkomen had was zo groot, het aantal werklozen was zo groot dat een hongerloontje voldoende was om genoeg arbeiders bereid te vinden om te doen wat aangeboden werd. Dit ging zo in de tijd dat er nauwelijks sociale voorzieningen waren. De fabrikant bevond zich in een machtspositie: hij kon voor hetzelfde geld anderen laten doen wat hij wilde.
Het argument dat iedereen in de gelegenheid was om fabrikant te worden ging niet op, want het ontbrak de arbeiders aan kennis en investeringsvermogen.
De slimme fabrikanten, die sneller wilden groeien dan hun eigen vermogen toeliet trokken ‘vreemd vermogen’ aan: ze ‘verkochten’ een deel van de fabriek. Ze verkochten daarmee een deel van de arbeidskracht van de arbeiders. (Ga je zo met mensen om?) De aandeelhouders incasseerden een deel van opbrengst. Dat deden ze omdat geld uitlenen aan de fabrikant meer geld opleverde dan de spaarbank hun bood. Het aandeelhouderschap was duidelijk een ‘activiteit’ die geen inspanning vergde, maar de geldbezitters kregen wel meer geld door dit financiële product te gebruiken. Dit is nog steeds onveranderd.

De fabrikanten werkten samen met de bankiers. De bankiers zijn van oorsprong handelaren in geld, tegenwoordig zijn het ogenschijnlijk vooral de beheerders van geld: je kunt bij een bank geld sparen, je kunt een bank als administratiekantoor gebruiken voor het geld dat je verdient en weer uitgeeft, en je kunt bij een bank geld lenen als je tekort komt. Maar het zijn nog steeds commerciële instellingen, met als hoofdbelang: winst maken. Die winst glijdt in de zakken van de bankiers als bonussen en in de zakken van de aandeelhouders als dividend. De aandeelhouders hoeven daar niets voor te doen, ze verrichten geen arbeid, ze stellen alleen hun geld – waar ze toch niks mee kunnen doen omdat ze het teveel hebben om zelf te gebruiken, het is overdaadgeld – beschikbaar.

Om de winst te vergroten hebben de banken allerlei financiële producten ontwikkeld die bedoeld zijn om risico’s af te dekken of om nog meer winst te maken. Een voorbeeld zijn de derivaten (afgeleide producten). Dit zijn ‘pakketjes’ waarin risico’s gebundeld zijn. Andere derivaten nemen een voorschot op toekomstige ontwikkelingen, zoals een graanoogst. Deze financiële producten bevorderen de productie van verkoopbare/koopbare behoeftebevredigers – goederen of diensten – vaak niet.

Banken kunnen in principe naar believen geld ‘bij drukken’ (scheppen). Het wordt in westerse maatschappijen prima gevonden als een bank dertig keer zoveel geld uitleent dan ze zelf in kas hebben. Risico lopen ze niet omdat in tijd van nood de overheid bijspringt. Wel bepalen de banken aan wie ze dat geld uitlenen. Dit plaatst hen in de hoogste machtspositie van de maatschappelijke piramide. De geldschieters geven het geld uit aan die producten waaraan ze het meest kunnen verdienen. Dat zijn vaak de financiële producten van banken. Die financiële producten leveren geen bijdrage aan de productie van goederen of diensten. Dit wil zeggen dat de banken met deze handel geen bijdrage leveren aan het welzijn van anderen-dan-de-aandeelhouders. De aandeelhouders vermeerderen vaak met geleend geld hun vermogen en worden steeds rijker. Vooral de bankiers zijn als veel-geld-bezitters goed in het gebruik maken van financiële producten waarvoor geen arbeid verricht hoeft te worden.

De boosdoener is het foute systeem waarbij door rente te eisen meer geld tot eigendom gemaakt wordt. Met name veel banken spelen een dubieuze rol omdat ze geen risico lopen: wij als burgers kunnen de banken niet missen; onze overheid zal een bank redden (desnoods tijdelijk nationaliseren) als hij dreigt failliet te gaan. Het is terecht dat een bank rente vraagt voor de arbeid die ze verricht. Maar alles wat meer aan de aandeelhouders uitbetaald wordt dan de reële kosten die de bank maakt (waaronder de arbeidskosten) is woekerrente en misbruik-van-machtspositie. Voor de aandeelhouders van bedrijven geldt hetzelfde (dividend = rente).

Home   Voor reacties: Prikbord Economie