Groei en inflatie (1)
Wat ik niet begrijp is, waarom ik alleen maar hoor dat economische groei zo
belangrijk is. Je zou zeggen: “Op een gegeven moment moet je tevreden
zijn”. Temeer omdat voor die steeds maar groeiende welvaart meer
grondstoffen nodig zijn. Grondstoffen zijn slechts beperkt aanwezig. Het
houdt een keer op.
Economische groei is nodig, zegt de Europese Centrale Bank (ECB) die in
Nederland het beleid op het gebied van de geldvoorziening, het monetaire
beleid, bepaalt. We lezen op de site van De Nederlandse Bank (DNB):
“Snel stijgende prijzen leiden tot verlies van de koopkracht. Mensen zullen
hogere lonen eisen. Bedrijven zullen deze hogere lonen op hun beurt
doorberekenen in de prijs van hun producten. Dit leidt tot een spiraal
waarin lonen en prijzen elkaar opdrijven en de rente zal stijgen. In een
klimaat waarin alle goederen en diensten sterk in prijs stijgen hebben
consumenten en bedrijven geen houvast om verantwoorde economische
beslissingen te nemen. Prijsstabiliteit biedt consumenten en investeerders
zekerheid en vertrouwen. Dit draagt bij aan een duurzame economische
groei.”
De toevoeging ‘duurzaam’ is denk ik een verkooptruc, want iedereen kan op
zijn klompen aanvoelen dat groei gepaard gaat met een toename van het
grondstoffengebruik. Hoe meer spullen we produceren, hoe meer grondstoffen
daarvoor nodig zijn. Dat die niet eindeloos verkrijgbaar zijn weten we al
sinds 1968 (Club van Rome).
De groei wordt gerechtvaardigd onder het mom van prijsstabiliteit:
“Stabiele prijzen zijn belangrijk voor een gezonde economie.
Prijsstabiliteit is dan ook de kern van het monetaire beleid in het
eurogebied. Onder prijsstabiliteit wordt verstaan een inflatie beneden,
maar dicht bij de 2%”
Als je geld gespaard hebt en je krijgt er van de bank geen rente op, dan
wordt je geld in de loop van de tijd steeds minder waard als er inflatie
is. Je zou zeggen: het meest logische inflatiepercentage is 0. DNB heeft het echter over 2%. Je geld
houdt bij 0% dezelfde waarde, na tien jaar kun je er nog net zoveel
voor kopen als tien jaar eerder. Er zijn echter verschillende
belanghebbenden die gebaat zijn bij een hogere inflatie.
Dat de politici en het bedrijfsleven stabiele prijzen belangrijk vinden,
daar kan ik wel inkomen. Maar waarom dan toch 2% inflatie? Daar lijkt
verder niemand baat bij te hebben. Bedrijven houden niet van onrust en steeds
andere prijsniveaus. Werknemers en kopers schieten er niets mee op, want
loonstijgingen worden tegen de inflatie weggestreept; bij inflatie kun je
voor meer geld geen pakje boter méér kopen. Er moet een addertje onder het
gras schuilen. Het addertje zijn de aandeelhouders van de commerciële
bedrijven, en de overheden.
Ik zie ook een belang bij de banken. Sinds het geld niet meer aan goud gebonden is kan een bank in principe net zoveel geld scheppen als ze wil. Dit is weliswaar door de ECB aan banden gelegd, maar evengoed: een bank wil geld scheppen, want ze vraagt rente voor het ‘uitlenen’. Hoe meer geld een bank uitleent, hoe meer geld de bank verdient. De winst is voor de aandeelhouders. Banken zijn per slot van rekening commerciële instellingen met als doelstelling: winstmaximalisering. Dat ze daarnaast nog andere doelstellingen hebben doet hier niet ter zake. Banken proberen dus zo veel mogelijk geld uit te lenen. Ze worden weliswaar belemmerd door het
aantal kredietwaardige leners: een bank wil geen onnodig risico lopen. Maar
daar hebben ze wat op gevonden: dat risico kan door de bank verzekerd
worden. We hebben gezien dat dit desastreuze gevolgen kan hebben:
verzekerde hypotheken in de VS bleken zo in waarde te dalen dat dit de
kredietcrisis van 2008 tot gevolg had.
Ook al is de inflatie ‘beneden’, maar dicht bij de 2%’: het blijft
geldontwaarding tot gevolg hebben. Naast aandeelhouders hebben ook de
mensen met een schuld bij de bank (de leners) een belang bij de inflatie:
hun schuld wordt minder groot. Hoe zit dat?
Stel je voor dat je duizend euro leent tegen een rente van 10% per jaar,
zonder aflossingsverplichting. Je betaalt dan elk jaar 100 euro rente aan
de bank. Aan het eind van het jaar is door een inflatie van 2% de
koopkracht van de 100 euro die je aan rente moet betalen nog maar 98 euro.
Na tien jaar is de koopkracht nog slechts 83 euro ten opzichte van het
prijsniveau van tien jaar eerder. De geldlener hoeft dus bij inflatie
steeds minder tegenprestatie (arbeid) te leveren. Want geld wordt verdiend
door inspanning, door arbeid.
-
Door meer geld te maken dan er aan behoeftebevredigers (producten)
gemaakt wordt, vermindert de waarde van dat geld.
Geldontwaarding ontstaat vooral in economisch slechte tijden. Mensen gaan
dan geld lenen bij een bank en uitstaande leningen worden niet
terugbetaald. Mensen met schulden gaan nog meer geld lenen om hun schulden
af te kunnen lossen. De rente stijgt omdat de banken meer risico lopen. Elke nieuwe schuld
betekent dat er nieuw geld in omloop komt. Teveel geld. Het geld wordt
minder waard omdat het uitgesmeerd wordt over de beperkte hoeveelheid
koopwaar. Je moet dus steeds meer geld betalen voor hetzelfde product.
Inflatie, geldontwaarding. Een schuldencrisis ontstaat doordat men aan
verplichtingen probeert te voldoen doordat men, vaak nood gedwongen, meer en meer geld gaat lenen.
De grootste angst is hyperinflatie: een razendsnel verlies van de waarde
van geld met fatale gevolgen voor het geldsysteem en de economie. Hyperinflatie is het meest nadelig voor ‘de gewone man’ voor wie zijn salaris de inflatie niet bijhoudt. Hun geld is snel minder waard. Alleen degenen met grote schulden profiteren: hun schuld verdwijnt als sneeuw voor de zon: als je minder kunt kopen voor 100 euro, hoef je van de andere kant ook minder waarde te creëren om je schuld af te lossen.
Inflatie kan alleen tegengegaan worden door voor meer toegevoegdewaarde te zorgen.
Het evenwicht tussen de waarde van de geoderen en de hoeveelheid beschikbaar geld moet gehandhaafd of
hersteld worden. Bij geldontwaarding moet er meer gekocht worden. Er moet
meer geproduceerd worden. Er moet meer arbeid verricht worden.
De overheid speelt hierbij een cruciale rol. In slechte tijden moet het-geld-lenen-om-schulden-af-te-betalen afgeremd worden. Dat kan door grenzen te stellen aan de hoeveelheid schuld dat door een bedrijf opgebouwd mag worden. De koopkracht moet gestimuleerd worden. Dat kan door anti-cyclisch overheidsbeleid.
Inflatie (geldontwaarding) is in het belang van de rijken. Er is eens
uitgerekend wie de meeste rente betalen en wie de meeste rente ontvangen.
Als de betaalde rente van de ontvangen rente wordt afgetrokken, dan gaat in
Duitsland per saldo de rente naar de rijkste twaalf procent van de
huishoudens.
Notoire schuldmakers zijn de overheden. Ook zij hebben belang bij inflatie. Volksvertegenwoordigers en regeerders zijn mensen
met een bovenmatige behoefte aan macht. Daardoor komen ze bovendrijven.
Willen ze aan de macht komen, willen ze gekozen worden, dan moeten ze
beloftes doen. Ze moeten wel geloofwaardig blijven, maar door de belangen
van hun kiezers te benadrukken of te overdrijven, wordt vaak meer beloofd
dan waar gemaakt kan worden. Uiteindelijk leidt dit er toe dat overheden
meestal meer uitgeven dan er binnenkomt. Tekorten worden bij banken
geleend, de staatsschuld loopt op. De
staatsschuld wordt door inflatie minder, omdat de koopkracht na verloop van tijd vermindert.
Overheden hebben belang bij inflatie. Maar ze moeten ook hun burgers
tevreden houden die belang hebben bij een stabiel prijsniveau, of in elk
geval een zo onopvallend mogelijke stijging van het prijsniveau. Vandaar
die 2%: een gulden middenweg (volgens de politici).
-
Schulden worden minder waard door inflatie. Er hoeft door
voortdurende inflatie steeds minder tegenwaarde geproduceerd te
worden. Er hoeft steeds minder arbeid tegenover te staan.
Het meeste voordeel hebben de aandeelhouders. Zij hebben zoveel geld
gespaard dat ze het niet nodig hebben voor de eigen consumptie. Ze kopen
dan bijvoorbeeld een stukje eigendom van een bedrijf, anders gezegd: ze lenen hun geld uit aan
een commerciële bedrijf. Als een begrijf meer geld nodig heeft, dan leent het 't geld bij een bank. De winst die ze ermee maken is dan voor de geldschieter (de aandeelhouder).
Bedrijven hebben geld nodig om de productie te financieren. Ze moeten
grondstoffen of halffabricaten kopen en andere kosten maken voordat ze een
product kunnen verkopen. Het geld daarvoor kan gespaard zijn of moet geleend worden.
Door een product voor meer te verkopen dan het gekost heeft, wordt winst
gemaakt. Die meerprijs is voor de investeerder. Dit is de spaarder-ondernemer zelf, of
een aandeelhouder of een bank. Die bank is een commercieel bedrijf. Ze werkt met het geld van spaarders, met geleend geld van andere banken – bijvoorbeeld de centrale bank – of met het geïnvesteerde geld van haar eigen aandeelhouders.
Het wrange is dat we, door het systeem waarin we leven, allemaal
zelf aandeelhouder zijn: via pensioenen, via
zorgverzekeraars die ons geld oppotten en investeren in andere bedrijven,
via ons belastinggeld dat zit in bedrijven waarin onze overheid financieel
deelnemer is (banken, KLM…). En heel veel mensen hebben een schuld,
bijvoorbeeld via een hypotheek op hun huis.
Doordat de
banken geldscheppen (meer geld op de markt brengen dan er aan toegevoegdewaarde
geproduceerd wordt) ontstaat inflatie (geldontwaarding). Ze scheppen geld in hun
eigen belang en in dat van degenen die teveel geld hebben dan ze voor eigen
consumptie gebruiken. Hierdoor worden de rijken steeds rijker
en wordt de kloof met de armen steeds groter. Inflatie helpt de rijken, zonder dat ze er iets voor hoeven te
doen.
|