Herman Hümmels
Home

Overheid

De mensheid kan alleen voortbestaan als aan individuele behoeften enigszins voldaan wordt. Dat kan, als er voldoende behoeftebevredigers beschikbaar zijn. De behoeftebevredigers die per se nodig zijn voor een menswaardig bestaan heb ik nood-zaken genoemd. De andere zijn zin-zaken. Een deel van nood-zaken is schaars. Om ze toch voor iedereen bereikbaar te maken is een zekere ordening noodzakelijk, mensen hebben het daarbij nodig dat de orde gehandhaafd wordt. De ordening begint bij de verdeling van het aardoppervlak in gebieden (landen) waarin de mensen het met elkaar over sommige zaken eens zijn (cultuur, wetten, historie, gedachtegoed, ze vormen een gemeenschap). Maar de orde kan ook bewaard worden door gebruik te maken van geweld (macht, politie, justitie, leger).

Een aspect van zo’n landelijke gemeenschap is de landelijke maatschappij. Dit is het aspectsysteem waarmee de ordening geregeld wordt en de orde wordt gehandhaafd. Voor zover het in een maatschappij gaat om het produceren van koopbare behoeftebevredigers is dit het gebied van de economie. De economie is het geheel van gedragingen met als doel: de productie en verspreiding (verdeling) van behoeftebevredigers. Om tot een landelijke eenheid te komen hebben de burgers van een bandbreedtemaatschappij de macht om dit te regelen aan een overheid gedelegeerd.
Geld speelt een onmisbare rol bij het soepele verloop van de transacties en vertegenwoordigt een waarde die door de mensen erkend wordt. Die waarde van het geld wordt in een bandbreedtemaatschappij door alle burgers samen gegarandeerd, maar omdat individuele meningen kunnen verschillen en belangen tegengesteld kunnen zijn, dient de overheid de macht te hebben om knopen door te hakken en regels te handhaven. In verband met het geld betekent dit dat de overheid bepaalt hoeveel er in omloop is. Dit is nodig omdat het mogelijk is om virtueel geld in omloop te brengen dat niet ontstaan is door inspanning (door arbeid).

Geld is in de loop van de tijd een zaak van vertrouwen geworden die los is komen te staan van de waarde van concrete behoeftebevredigers (er is veel meer geld in omloop dan er aan waarde geproduceerd is). Dit ‘meerdere geld’ heeft wel een exponentiële groei van de productie van behoeftebevredigers mogelijk gemaakt. Die groei kon doordat het – met het financiële product ‘lening’ – mogelijk is om alvast iets te kopen waar de koper zelf geen geld voor heeft, om zo alvast de productie van behoeftebevredigers te starten die later verkocht kunnen worden. Met het geld van de verkoop kan de lening terugbetaald worden. Dit ‘meerdere geld’ heeft zijn waarde doordat de overheid, wij samen, er garant voor staan.
In een bandbreedtemaatschappij garandeert de overheid daarnaast een onvoorwaardelijk basisinkomen. Dit basisinkomen maakt het voor iedereen mogelijk om voor zichzelf het pakket basisvoorzieningen aan te schaffen dat nodig is, ter aanvulling van de algemeen toegankelijke basisvoorzieningen, om een menswaardig bestaan te kunnen leiden.
Om dit alles te kunnen doen moet de overheid veel kosten maken. Die kosten moet de overheid innen, omdat ze zelf niet de arbeid verricht die aan de waarde van de basisvoorzieningen ten grondslag ligt. De kosten moeten door de productie van verkoopbare behoeftebevredigers verdiend worden. Het innen van het benodigde geld wordt ‘belasting’ genoemd: dit is een percentage van de door arbeid bereikte toegevoegde waarde die vastgesteld wordt bij de verkoop van producten (en diensten).

De overheid heeft drie mogelijkheden om wat nodig is te bekostigen: (1) de burgers belasting laten betalen, (2) geld lenen (van de burgers of van andere landen) en (3) geldscheppen. Dit zijn de hoofdthema’s waar de overheid mee bezig is op het gebied van de landelijke economie.

Mensen zijn bereid om belasting te betalen als ze begrijpen waarom dit nodig is en als ze een (democratische) rol hebben in de besluitvorming over de besteding. In de bandbreedtemaatschappij bepalen de burgers waaraan de overheid het geld spendeert. Het meepraten over de inhoud van het pakket basisvoorzieningen is een onderdeel. Als tegenstellingen niet via compromissen of dialectische spanningsreductie opgelost kunnen worden, kunnen partijen één of meer ‘wijzen’ (vertrouwenspersonen) laten beslissen of ze kunnen op basis van een meerderheid van stemmen de knoop doorhakken. Wat niet kan is een enkeling of een vaste kleine groep mensen de dienst laten uitmaken. Macht is in een bandbreedtemaatschappij niet het structurerende principe. Dat is de discussie (connecten, overleg, politiek, democratische besluitvorming), met als bedoeling: samenwerking.

Bij geld lenen is het de rente die problemen kan opleveren. Hoe hoger de rente, hoe groter het voordeel voor de rijken. Doordat de rente hoger is dan de toegevoegde waarde door het produceren van behoeftebevredigers, en doordat dit in de prijs van de producten verrekend wordt, is inflatie het gevolg: er stroomt geld uit het productiegeldcircuit naar het speculatiegeldcircuit. Die inflatie is voordelig voor de geldleners: als een lener honderd euro voor een jaar leent tegen 10% rente, moet hij na een jaar weliswaar 110 euro terug betalen, maar bij een inflatie van 2 % is de maatschappelijke koopkracht nog slechts 107,80 euro. De lener verliest in dit jaar geen € 10,-, maar slechts € 7,80. Vooral bij rente over rente kan het voordeel flink oplopen. Overheden zijn de grootste leners, het is dus niet gek dat ze het zo regelen dat er enige inflatie is. Die mag echter niet te groot worden, want dan verliezen de burgers hun vertrouwen in de waarde van het geld. Vandoor dat de ECB de geldontwaarding niet boven de 2% uit mag laten komen.
Voor de overheden is het op korte termijn veel geld kunnen uitgeven interessanter dan de op lange termijn oplopende schulden: bestuurders en volksvertegenwoordigers worden maar voor een paar jaar gekozen en willen in die tijd iets gepresteerd hebben. Bekleders van overheidsfuncties zijn ook maar mensen… Ze worden op hun beleid afgerekend; de kiezers kijken niet verder dan hun neus lang is. Bovendien past het in de neoliberale opvatting: uiteindelijk trekken de rijken aan het langste eind.

De derde mogelijkheid die overheden hebben om in de kosten voor de basisvoorzieningen te voorzien is het in omloop brengen van extra geld.
Door geld te scheppen kan een overheid zijn koopkracht vergroten. De overheid heeft in een democratische bandbreedtemaatschappij als enige de macht om de in omloop zijnde hoeveelheid geld te bepalen. Het gevolg van nieuw geld in omloop brengen is wel dat de koopwaarde van het geld daalt waardoor het standaard prijspeil hoger wordt. Dit prijspeil is overigens van veel meer factoren afhankelijk.

De belastingen, de rentevoet en de geldschepping zijn de belangrijkste economie-knoppen voor een overheid om tot herstel, handhaving of groei van welvaart te komen.
  • Respecteer en ondersteun de basisbehoeften van anderen en draag bij aan de totstandkoming respectievelijk handhaving van een maatschappij en een wereldorde waarin iedereen in zijn basisbehoeften kan voorzien.

Uitgaande van deze Gulden Gedragsregel, die logischerwijs ook in het gedrag van de overheid tot uiting komt, zal een democratische overheid, gesteund door een overgroot deel van de burgers, zorgen voor een optimaal leefklimaat, ook voor toekomstige burgers. De Gulden Regel geeft aan dat voor iedereen een minimum bestaansniveau nagestreefd moet worden. De zorg hiervoor is in een democratische maatschappij bij de overheid neergelegd. Dit houdt in dat de kloof tussen arme en rijke mensen kleiner gemaakt moet worden.

De polen arm-rijk worden door de neoliberale vrijheidsbeginselen verder uit elkaar gedreven. Het volgen van de comministische gelijkheidsprincipes levert ook niet het gewenste resultaat op. Beter is een bandbreedtemaatschappij waarbij de overheid kaders stelt waarbinnen in vrijheid (zonder overheidsbemoeienis) geleefd kan worden en waarbuiten gedrag niet toegestaan wordt. Binnen dit model is het de taak van de overheid om voor het aanbrengen van ordeningen (wetten, kaders) en voor de orde (handhaving) te zorgen. De overheid heeft de taak om de onderlinge solidariteit in goede banen te leiden en samenwerking te bevorderen. Dit houdt in dat veel wetgeving betrekking heeft op het regelen van belangentegenstellingen en het toewijzen van nood-zaken. In de bandbreedtemaatschappij wordt ernaar gestreefd via dialectische spanningsreductie tegenstellingen op te lossen.

Uitgangspunt is dat geld een reële waarde vertegenwoordigt, dus: het geld vertegenwoordigt de waarde van behoeftebevredigers. Geld heeft een waarde die gelijk is aan iets dat geproduceerd is door het verrichten van inspanning (arbeid) en even groot is als de waarde die kopers er voor over hebben als het product op een vrije markt gekocht wordt. ‘Er voor over hebben’ betekent: het geld voor een goed of dienst willen ruilen met een gelijke waarde. ‘Er voor over hebben’ kan ook een belofte (toekomstige waarde) inhouden waarin de koper gelooft. Dit maakt ‘investeren’ mogelijk: het laten produceren van goederen en diensten die nog niet verkocht zijn.

Het is moeilijk om vooraf precies te bepalen producten hoeveel er precies nodig zijn om in een behoefte te voorzien. Er is geen sprake van een bepaalde basisvoorziening, maar niet tot een bepaalde basisvoorziening. Dan kan de overheid stimulerende maatregelen treffen van in het uiterste geval zelf voor de productie zorgen.

Democratische heeft de neiging meer uit te geven dan er binnenkomt. Hierdoor nemen overheidsschulden toe. Dit kan niet eindeloos doorgaan, omdat vroeg of laat de zeepbel uit elkaar zal spatten. Het rentesysteem bevoordeelt daarbij de rijken op een oneerlijke manier. Om dit te voorkomen is het noodzakelijk om aan irreële geldschepping een te maken en het rentesysteem aan banden te leggen. Dit houdt in dat de nadruk op het innen van belastingen moet liggen bij het innen van de gelden voor publieke basisvoorzieningen.


Home   Voor reacties: Prikbord Economie