Weeffout van de Franse Revolutie
Om een menswaardig bestaat te kunnen leiden heb je dingen nodig om in je behoeften te voorzien. Heb je te weinig, dan leef je in armoede. Het 'hebben van dingen' is dus belangrijk. Voor een deel gaat het hier om door mensen gemaakte 'producten'. Producten ontstaan door arbeid. Hoe gaan we met 'arbeid' om?
Oertijd
In de oertijd was het voldoende om lid te zijn van een groep en een gezin. Men had genoeg aan een dak boven het hoofd en een speer met een stenen punt. Via jagen en het verzamelen voorzag men in de behoefte aan voedsel. De wereld was ééndimensionaal, alles was van iedereen.
Afpakken
Landbouw werd steeds belangrijker. Daarvoor moest men langere tijd over een stukje grond kunnen beschikken. Die grond kon afgepakt worden. De gewoonte om te verzamelen wat je tegenkwam kon een conflict opleveren als je een tuintje van een landbouwer tegenkwam. Men ging stukjes grond en de gewassen erop als 'van mij ' beschouwen.
Bezetten
Als je meer grond wilde hebben, dan breidde je je gebied uit. Dat ging goed zolang er genoeg grond was dat nog niet door een ander gebruikt werd. Dit soort activiteiten werden in groepsverband verricht. Alles gebeurde door samen te werken. Je deed wat nodig was om te doen. Als grond door twee dorpen betwist werd, dan werd het uitgevochten (tweede dimensie). Bezet gebied moest verdedigt worden. Overeenstemming over het gebruik was echter een betere oplossing (derde dimensie).
Bezitten
Later werd bezet gebied als 'bezit' beschouwd. Het beschermen van grond en goederen werd gedaan door een groep mensen die daar gespecialiseerd in waren. 'Legers' ontstonden. Legers werden niet alleen gebruikt voor bescherming, maar soms ook voor het veroveren van gebieden. Bezittingen van de mensen die in zo'n gebied woonden werden toegeëigend. De mensen zelf werden onderdanen van de nieuwe machthebber. Meer willen hebben was een oorzaak van oorlogen.
Macht
Machtswellust van leiders was een belangrijke factor. Hoe groter en slimmer een leger was, des meer oorlogen werden gewonnen. Het was een tijd van geweld, macht en samenwerking.
Het leger hoefde niet altijd in actie te komen. Het bestaan ervan had soms ook een preventieve werking. Als een leger sterk genoeg was, weerhield dat de ander vaak om aan te vallen. Steeds meer werden bondgenootschappen gesloten die tot steeds grotere clusters leidden. Dat maakte de leiders machtiger. Soms was een machthebber zo succesvol dat hij een groot gebied kon beheersen.
Heerlijke rechten
In de Middeleeuwen lag het bezit van grondgebied in handen van enkelingen: paus, bisschoppen, keizers, kaliefs, koningen... Dat bezit had steeds meer de vorm van 'een recht' aangenomen.
Er bestonden ketens van bestuurlijke niveaus en rechthebbers, zoals: koning - graaf - dienstman - tijnsman - eeuwigdurend erfpachter... Of: paus, bisschop, priester... In ruil voor veiligheid en vruchtgebruik moesten onderdanen belasting betalen. Er was geen duidelijk onderscheid tussen bezit en bestuur: de eigenaar had macht over alles wat tot zijn gebied behoorde.
Franse revolutie
Tijdens de Franse Revolutie werd de absolute monarchie in Frankrijk afgeschaft. De macht en rechten van adel en geestelijkheid werd verminderd. Oude principes werden vervangen door die van 'vrijheid, gelijkheid en broederschap'. De scheiding tussen kerk en staat werd ingevoerd. Dit alles had constitutionele en ideologische gevolgen voor een groot deel van Europa.
Staatsregelingen, burgerlijke gemeenten en burgerlijke rechten kwamen in de plaats van buurtschappen (buren, boeren, marken) en de rechten die daar golden. Gemeenschappelijke gronden werden opgedeeld. Elke burger kon de status van eigenaar hebben, niemand was nog rechtenloos - wel bezat de een meer dan de ander, en hadden sommigen stemrecht en anderen niet.
Eigendom
Door de Franse Revolutie kregen de rechten-op-bezit een andere betekenis. De persoonlijke afhankelijkheid van edelen en geestelijken werd afgeschaft. Er werd een landelijk en voor iedereen geldend rechtsstelsel ingevoerd. 'Eigendom' was daarmee een juridisch begrip geworden, los van 'bezit'. Het bezit van iets wil nog niet zeggen dat er ook sprake is van 'eigendom'. Een dief, bijvoorbeeld, kan iets in zijn bezit hebben dat niet zijn eigendom is.
Industriële revolutie
'Arbeid' werd lange tijd niet wettelijk geregeld. Door de opkomst van fabrieken werd de arbeidsdeling steeds verder doorgevoerd en werd arbeidskracht steeds duidelijker een verkoopbaar product. Arbeid was daarmee een zaak geworden dat het economische schaarsheidsprincipe volgde.
Arbeidskracht werd een productiemiddel, een kostenpost. Arbeid was onderhevig aan de wet van vraag en aanbod. De fabrikant kocht arbeidskracht en grondstoffen in en verkocht de producten voor een hoger bedrag dan de som van de productiekosten.
Arbeidsrecht
Na verloop van tijd ontstond het arbeidsrecht waarmee de contractvrijheid aan banden werd gelegd. Zo werd het minimum loon geregeld en kinderarbeid verboden. Maar nog steeds ligt het recht om iemand 'aan te nemen' eenzijdig bij de werkgever. Een werkloze is afhankelijk van de gunst van een werkgever. Dit plaatst werkgevers in een machtspositie.
Armoede
De lonen werden zo laag mogelijk gehouden en de producten zo duur mogelijk verkocht. Dat is tegenwoordig nog steeds zo. Het bedrijf gaat goed zolang er winst gemaakt wordt. De fabrikanten en aandeelhouders zijn rechthebbenden. Daardoor ontstaat een steeds groter verschil in welvaart tussen werknemers en fabrikanten/aandeelhouders, tussen 'armen' en 'rijken'.
Weeffout
Of fabrikanten zich de winst mochten toeëigenen, kon tijdens de Franse Revolutie niet voorzien worden. De daardoor nog verder uit de hand lopende kloof tussen arm en rijk evenmin. Een weeffout was dat 'arbeidskracht' niet wettelijk beschermd werd. Daardoor ontstond voor de fabrikanten de mogelijkheid om de dingen die geproduceerd werden, als hun eigendom te zien. Daaraan is door het arbeidsrecht niets veranderd. Dat is discutabel, want de producten worden door de medewerkers gemaakt en niet door de fabrikant of de aandeelhouders.